De N + 1 benadering van Kohlberg

Lawrence Kohlberg stelt dat onderwijsgevenden de morele ontwikkeling van leerlingen kunnen bevorderen. In het onderwijsleerproces dienen zij:

  1. De ontwikkelingsfase(n) van de leerlingen (- zie onder -) te bepalen;
  2. Morele kwesties die bij de ontwikkelingsfase(n) aansluiten aan de orde te stellen;
  3. Bij de discussie over de betreffende kwestie de leerlingen in aanraking te brengen met het denken dat op één niveau hoger ligt dan het reeds aanwezige niveau (N + 1 benadering);
  4. De leerlingen te helpen met het verwerken van mogelijk opkomende tegenstrijdigheden in het eigen denken.

Kohlberg onderkent naast een 'nulniveau' drie hogere niveaus van morele ontwikkeling, die opgesplitst kunnen worden in een zestal stadia.
Zij worden hieronder beknopt omschreven.

Vooraf: Lawrence Kohlberg heeft het onderstaande schema ontwikkeld om greep te kunnen krijgen op de verschillende niveaus van moreel denken. Je kunt het schema als instrument gebruiken om de uitspraken en interventies tijdens jouw lessen te analyseren. Het schema kun je ook als hulpmiddel gebruiken bij de voorbereiding van een klassegesprek.

SCHEMA KOHLBERGMORELE ONTWIKKELING IN ZES FASEN

0  PREMORALITEIT
Goed is wat plezierig is.
Wat pijn doet, of angst inboezemt, is slecht. Er is bij het kind in de eerste levensjaren nog geen ethisch besef. Het kan zelf nog geen onderscheid maken tussen 'goed' en 'slecht'.
I  PRECONVENTIONEEL NIVEAU
1) Het kind is geheel en al op de externe autoriteit gericht.
Iets is vanzelfsprekend goed omdat een autoriteit (moeder, vader) dat zegt.
Alles waar straf op staat, is slecht: 'Ik zorg dat ze niet boos op mij worden'. Zekerheidshalve wordt het gedrag van de autoriteit geïmiteerd, - althans, zolang de autoriteit in de buurt is.
2) Ten opzichte van anderen wordt een weegschaalmodel gehanteerd.
'Ik doe iets voor een ander, omdat die ander (dan) iets voor mij doet. Als jij niet lief bent voor mij, dan ben ik niet lief voor jou'. Wat het eigenbelang van het kind niet direct dient, zal het ook niet doen. Het eigenbelang gaat voor.
II  CONVENTIONEEL NIVEAU
3) Goed is wat de anderen goed vinden.
'Wat men van mij verwacht, dat wil ik doen. Ik kijk eerst naar de anderen, voor ik zelf een besluit neem'.
Met eventuele negatieve gevolgen wordt weinig of geen rekening gehouden: 'Iedereen doet het immers? Ik wil niet anders zijn dan de anderen'.
4) Goed is wat de eigen groep normaal vindt.
'Ik laat mijn doen en laten bepalen door de meerderheid. De gangbare groepsnorm wens ik niet te overtreden, anders wordt het leven verwarrend en moeilijk.
Ik sluit mij aan bij de mening van mijn groep'.
III  POSTCONVENTIONEEL NIVEAU
5) Goed is wat in overleg is overeengekomen.
'Afspraken moeten gerespecteerd worden. Iets is goed, als in principe iedereen op die manier zou handelen. Het doel heiligt niet alle middelen. Respect voor anderen is belangrijk. Ik ga voor de rechten van de mens. Mensen mogen elkaar niet misbruiken. Wat 'men' normaal vindt behoef ik nog niet normaal te vinden! Ik heb eventueel het recht om zélf te bepalen hoe ik in deze situatie handel'.
6) Iets is goed omdat het niet tegen de eigen principes ingaat.
'Mijn persoonlijke geweten weegt het zwaarst en geeft de doorslag. Ik ga voor de rechten van het individu. Voor de wereld waarin ik leef draag ik een directe verantwoordelijkheid. Ik zal wat slecht is openlijk afkeuren. Zelfs al is niemand het met mij eens. Hier sta ik, ik kan niet anders'.
 


TOEPASSINGSOPDRACHT

  • Vergelijk de uitspraken van de leerlingen in de klas met de kenmerken van de bovenstaande zes fasen. Wat valt je op ?
  • Vergelijk de uitspraken van jouzelf als onderwijsgevende met de zes beschreven fasen. In welke fase vallen jouw uitspraken / interventies?
  • In hoeverre kun je als opvoeder de N + 1 benadering practiseren ?
  • Wat zijn de sterke - / zwakke kanten van het schema van Kohlberg ?

Terug naar Alternatief ganzenbord